Openbaring in het kort, een overzicht
Introductie op Openbaring
Hoofdstukken Openbaring
hoofdpagina site
HSV 3 En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! 4 En een ander paard, dat rood was, trok uit, en aan hem die erop zat, werd macht gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en te maken dat men elkaar zou afslachten. En hem werd een groot zwaard gegeven.
5 En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat, had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik hoorde te midden van de vier dieren een stem zeggen: Een maat tarwe voor een penning en drie maten gerst voor een penning. En breng de olie en de wijn geen schade toe.
7 En toen het Lam het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie! 8 En ik zag, en zie: een grauw paard en die erop zat, zijn naam was de dood, en het rijk van de dood volgde hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard, met honger, met de dood en door de wilde dieren van de aarde.
NBG51 3 En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom! 4 En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden slachten, en hem werd een groot zwaard gegeven.
5 En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. 6 En ik hoorde als een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een schelling en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn.
7 En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom! 8 En ik zag, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was [de] dood, en het dodenrijk volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde om te doden, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde.
NBV21 3 Toen het lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen zeggen: ‘Kom!’ 4 Er verscheen een ander, vuurrood paard. De ruiter kreeg de opdracht om de vrede uit de wereld te verdrijven, zodat men elkaar zou afslachten. Hij kreeg een groot zwaard.
5 Toen het derde zegel werd verbroken, hoorde ik het derde wezen zeggen: ‘Kom!’ Ik zag dit: een zwart paard met een ruiter, die een weegschaal in zijn hand hield. 6 Ik hoorde iets als een stem te midden van de vier wezens zeggen: ‘Een dagloon voor een portie tarwe en een dagloon voor drie porties gerst. Maar laat wijn en olijfolie ongemoeid.’
7 Toen het vierde zegel werd verbroken, hoorde ik het vierde wezen zeggen: ‘Kom!’ 8 Toen zag ik een vaalgeel paard. De ruiter heette Dood, en Dodenrijk vergezelde hem. Zij kregen toestemming om op een vierde deel van de aarde dood en verderf te zaaien, door middel van het zwaard, hongersnood, dodelijke ziekten en wilde dieren.
Het tweede zegel geopend
3 Καὶ ὅτε ἤνοιξεν τὴν σφραγῖδα τὴν δευτέραν, En toen het (Lam) Hij heeft geopend het zegel, het tweede,
ἤκουσα τοῦ δευτέρου ζῴου λέγοντος hoorde ik het tweede levende wezen, zeggende ἔρχου (καὶ ἴδε). Kom! (en zie!)
Voor Kom! (en zie!) zie de verklaring bij Opb 6:1.
Er zijn verklaringen die het oproepen van de ruiters verbinden aan de volgorde waarin de vier levende wezens zijn genoemd. Maar omdat de tekst de levende wezens hier niet bij name noemt zijn die verklaringen nogal speculatief. De beste overeenkomst is mogelijk die van “de arend (of gier)” met het vale paard dat de dood brengt. Samen roepen de vier ruiters het beeld op van de schepping die naar het einde snelt.
De tweede ruiter heeft een groot zwaard en berijdt een vuurrood paard
4 καὶ ἐξῆλθεν ἄλλος ἵππος πυρρός, En het kwam tevoorschijn een ander paard, vuurrood
Rood als de kleur van bloed. Later in Openbaring wordt deze kleur genoemd bij bijv. de hoer van Babylon en bij een draak. De overdreven luxe en de welvaart van de grote rijken is ook vaak verkregen via bloedvergieten.
καὶ τῷ καθημένῳ ἐπ’ αὐτὸν en aan de zittende op het (paard) ἐδόθη αὐτῷ λαβεῖν τὴν εἰρήνην ἐκ τῆς γῆς het werd gegeven aan hem (te) nemen de vrede weg van de aarde
Voor ‘het werd gegeven’ zie de verklaring bij Opb 6:2. Ook als er op aarde ‘vrede’ heerst is het niet meer dan een schijnvrede, hooguit een toestand van wapenstilstand. Echte vrede bestaat alleen in gemeenschap met God door zijn Zoon de Here Jezus Christus. Daarvan spraken de engelen bij de geboorte van Jezus in de velden van Efratha. Zij die een vaderland in de hemel zoeken, zullen niet opkijken van het wegnemen van de vrede op aarde, het zal hun geloof niet schaden 1. In de HSV staat het woordje macht cursief, het staat hier niet in de grondtekst, wel in vers 8. Hier staat alleen “het werd gegeven” zoals ook de NBG heeft. Dat het een opdracht zou zijn zoals de NBV21 vertaalt is niet aan de orde, dat is een verkeerde interpretatie. Het gaat om toelating.
καὶ ἵνα ἀλλήλους σφάξουσιν en opdat elkaar zij zullen slachten
Na de val van de mens was Kaïn de eerste die uit naijver zijn broer Abel dood sloeg. Zoals besproken bij de vorige twee verzen is het optreden van deze ruiter geen nieuw gebeuren. Het is genade als God de ruimte voor deze ruiter en zijn paard beperkt. Zodra dit paard weer de vrije teugel krijgt laait de onderlinge strijd tussen mensen weer op en zullen zij elkaar gewelddadig afslachten. Het OT maakt er keer op keer melding van 2, 3, 4, 5 enz. Het is ongelooflijk wat een kwaad mensen elkaar aan kunnen doen. Vele malen erger en gruwelijker dan wat in de dierenwereld te zien valt.
καὶ ἐδόθη αὐτῷ μάχαιρα μεγάλη. en het werd gegeven aan hem een zwaard groot (te mogen hanteren).
Er staat niet dat hem dit grote zwaard werd overhandigd. Werd gegeven kan dit suggereren, maar ‘werd gegeven’ betekent dat hij de ruimte krijgt dit zwaard te mogen hanteren, zie uitleg bij Opb 6:2. Het wordt in het midden gelaten waar dit grote zwaard vandaan komt.
Voor het verschil tussen dit zwaard, genaamd een machaira en het zwaard dat Christus draagt, een rhomphaia, zie de uitleg bij Opb 6:2.
De derde ruiter met een weegschaal op een zwart paard
5 Καὶ ὅτε ἤνοιξεν τὴν σφραγῖδα τὴν τρίτην, En toen het (Lam) heeft geopend het derde zegel ἤκουσα τοῦ τρίτου ζῴου λέγοντος hoorde ik het derde levende wezen, zeggende ἔρχου (καὶ ἴδε). Kom! (en zie!)
Voor Kom! (en zie!) zie de verklaring bij Opb 6:1.
καὶ εἶδον, en ik zag καὶ ἰδοὺ ἵππος μέλας en zie een paard zwart
Zwart heeft een associatie met de dood. Zwart betekent ook dat er geen licht is. Zonder licht is leven niet mogelijk, dan kan de aarde geen vrucht geven. Ook als later de zon wordt verduisterd als een “haren zak”, moet dat in deze context worden gezien. Dan wordt het leven van de aarde weggenomen omdat er geen voedsel meer is om het leven te onderhouden.
καὶ ὁ καθήμενος ἐπ’ αὐτὸν en de zittende op het (paard) ἔχων ζυγὸν ἐν τῇ χειρὶ αὐτοῦ. hebbende (een) weegschaal in de hand van hem.
Als alle voedsel precies moet worden afgewogen dan duidt dat op schaarste 6. Ook het verschijnen van dit paard en zijn ruiter betekent niet een nieuw gebeuren op aarde (zie Opb 6:1,2). Wij lezen van hongersnood bij Abram 7, bij Jakob 8, bij Elimelech en Naomi 9, bij David 10 bij Joël 11 enz.
6 καὶ ἤκουσα ὡς φωνὴν en ik hoorde als een stem ἐν μέσῳ τῶν τεσσάρων ζῴων λέγουσαν in het midden van de vier levende wezens, zeggende:
Er wordt niet bij gezegd van wie de stem is, maar hij klinkt vanuit het midden van de vier levende wezens. Die roepen om de beurt een ruiter op, maar deze stem zal van de troon komen, van de Here Jezus Christus. Het is nu geen donderslag. De stem beperkt de bewegingsruimte van het zwarte paard. Zo ontstaat er een moment om tot inkeer te komen 12.
χοῖνιξ σίτου δηναρίου een maat van tarwe voor een denarius
Destijds was de denarius een dagloon, zoals ook genoemd in Matt 20:1-16 waar dagloners in een wijngaard gaan werken. Een maat tarwe was ongeveer de hoeveelheid die een persoon per dag gebruikte. De normale prijs voor een dagmaat tarwe was ongeveer een achtste denarius, dus deze tarwe is duur. Maar met deze hoeveelheid kun je nog net overleven in afhankelijkheid van God. De gelovige zal God danken voor zijn dagelijks brood. Wie meer wil wordt opstandig en keert zich van God af, geeft hem de schuld.
καὶ τρεῖς χοίνικες κριθῶν δηναρίου, en drie maten gerst voor een denarius
Drie maten gerst vormden de dagelijkse portie voor een paard. Gerst kon wel worden gebruikt om brood te bakken, maar was minder voedzaam en tarwe had dus verre de voorkeur.
καὶ τὸ ἔλαιον en de olie καὶ τὸν οἶνον en de wijn μὴ ἀδικήσῃς geen “onrecht doen”/ beschadigen.
Gezien het vorige was er geen geld over voor olie en wijn. Wat er nog was daar moest je heel zuinig mee omgaan. En de ruiter moest er vanaf blijven. Olie en wijn waren geen producten die als luxe moeten worden gezien. Olie werd dagelijks gebruikt om mee te bakken, voor verlichting, voor lichaamsverzorging, voor wondgenezing enz. Wijn, vaak verdund met water, was veilig om te drinken. Water was vaak vervuild, daar kon je er gemakkelijk ziek van worden.
Er wordt een beperking aangebracht in wat deze ruiter mag doen. Een kort moment van verademing opdat er bezinning komt. De ruiters kunnen niet alles doen wat in hen opkomt. In Opb 7:3 komt ook een dergelijke beperking voor. Dan mogen de aarde, de zee en de bomen niet beschadigd worden totdat alle dienstknechten van God zijn verzegeld.
Mogelijk betekent het ook dat olijfbomen en wijnstokken gespaard moeten blijven. Dit was ook een opdracht voor het volk Israël bij de intocht en verovering van het land Kanaän 13. En wat gemaakt is van het geoogste product, olie en wijn, goed bewaren. Het duurt vele jaren na aanplant voordat deze weer vrucht kunnen dragen. Zo kan de Here er zorg voor dragen dat ook in de donkerste tijd een zware beproeving nog wordt beperkt. In elk geval laat hongersnood de mens zien dat deze afhankelijk blijft van de Schenker van alle leven.
7 Καὶ ὅτε ἤνοιξεν τὴν σφραγῖδα τὴν τετάρτην, En toen het (Lam) heeft geopend, het zegel, het vierde ἤκουσα φωνὴν τοῦ τετάρτου ζῴου λέγοντος· hoorde ik een stem van het vierde levende wezen, zeggende ἔρχου (καὶ ἴδε). Kom! (en zie!)
Voor Kom! (en zie!) zie de verklaring bij Opb 6:1.
De dood als vierde ruiter op een vaalgroen paard
8 καὶ εἶδον, en ik zag καὶ ἰδοὺ ἵππος χλωρός, en zie: een paard, vaalgroen
Het is de kleur van een ernstig zieke of een dode.
καὶ ὁ καθήμενος ἐπάνω αὐτοῦ en de zittende daar bovenop het (paard) ὄνομα αὐτῷ [ὁ] θάνατος, [de] naam aan hem (verbonden): de dood
De dood wordt voorgesteld als een persoon, de thanatos. Op deze wijze komt hij vier keer voor in Openbaring 14, in dit vers en in Openbaring 20 15.
καὶ ὁ ᾅδης ἠκολούθει μετ’ αὐτοῦ en het rijk van de dood (de Hades) het volgde met hem
Als in Openbaring de dood als persoon wordt genoemd, gaat dat tegelijk met een andere ‘persoon’, die het rijk van de dood voorstelt, de Hades. De dood gaat steeds voorop, want die regeert over (de) Hades, de plaats van de doden. In de Griekse mythologie werd Hades zowel als een god en als het rijk van de dood gezien. Hades kan bij de Grieken ook worden gezien als een kwaad wezen dat de dood veroorzaakt en de doden in zijn rijk inlijft.
καὶ ἐδόθη αὐτοῖς en het werd gegeven aan hen
Sommigen menen dat de meervoudsvorm ‘aan hen’ slechts de laatste wezens aanduidt “de dood en de Hades”. Maar nu, nadat de laatste ruiter van het viertal is genoemd, zal het om alle ruiters samen gaan. Als viertal treden zij gezamenlijk op, heel de aarde valt onder hun bereik zoals het getal vier aangeeft. De misleider doodt niet met zijn pijlen, maar heeft wel al deze ellende op gang gebracht en blijft dat doen. Het eind van dit vers vat samen dat gedood wordt met het zwaard, de honger, met dood (pestilentie) en wilde dieren. Ezechiël 5 noemt, in een andere volgorde en context, als oorzaken van dood en verderf: pijlen, honger, zwaard en de pest 16. Voor het vernietigende resultaat maakt dat niet uit. Paulus noemt de dood de laatste vijand: 1 Kor 15: 26 De laatste vijand die teniet gedaan wordt, is de dood. Opb 1:18 zegt dat de opgestane Christus de sleutels heeft tot de dood en de Hades.
ἐξουσία ἐπὶ τὸ τέταρτον τῆς γῆς ἀποκτεῖναι macht op het vierde deel van de aarde om te doden
Hier wordt voor het eerst aan “gegeven worden” het woord (vol)macht/handelingsruimte toegevoegd. Dat geeft aan dat zij wel een zekere ruimte hebben om te doden, maar dat die ruimte beperkt wordt. God verhindert dus niet elke doodslag, maar beperkt deze tot het vierde deel van de aarde. Dit vierde deel moet niet opgevat worden als zou een vast deel van de aarde er door geteisterd worden en een ander deel niet. Het zal eerder gaan om een vierde deel dat steeds wisselt van locatie. Het komt erop neer dat een vierde deel van de mensheid er door wordt getroffen. Wij hoeven niet meer dan anderhalve eeuw terug om ook bij ons voorgeslacht te kunnen constateren dat maar weinigen volwassen werden. Vaak stierven moeders in het kraambed, kindersterfte was algemeen. Epidemieën en oorlogen konden een bevolking decimeren. Dat dit in de eenentwintigste eeuw minder lijkt te zijn wil niet zeggen dat dit de normale situatie is, dat het zo blijft. De Here Jezus heeft er op gewezen dat Hij onverwachts terugkomt in een tijd die lijkt op de dagen van Noach, op die van Lot. Tijden van welvaart en geen rampen die een vierde deel van de mensheid doden 17.
Dat die ruiters een beperkte ruimte wordt toegestaan om te doden wil beslist niet zeggen dat God doodslag goedkeurt, of dat dit zijn bedoeling is. Op aarde gebeurt ontzettend veel dat tegen de wil van God ingaat 18. God laat dat nog toe en gebruikt zelfs dit om zijn doel te voltooien en een nieuwe aarde en hemel te scheppen. Daar zullen geen tranen meer zijn en de dood heeft dan zijn macht verloren.
Later in Openbaring wordt de ruimte voor vernietigende machten steeds verder uitgebreid. In Openbaring 8:7 tot een derde deel van de aarde, in Openbaring 16:3 gaat het om alles dat leeft. Naarmate het einde dichterbij komt zullen de gerichten steeds duidelijker te zien zijn en een grotere omvang hebben.
ἐν ῥομφαίᾳ met zwaard καὶ ἐν λιμῷ en met honger καὶ ἐν θανάτῳ en met dood (pestilentie) καὶ ὑπὸ τῶν θηρίων τῆς γῆς. en door de wilde dieren van de aarde.
In het OT zijn dit allemaal waarschuwingen van God in tijden dat zijn volk afdwaalt. Daarmee roept Hij hen op om zich te bekeren. Dit was was voorzegd in Deuteronomium 28 19. In lijn hiermee hebben de profeten zwaard, honger en pestilentie steeds aangewezen als strafgerichten van God opdat het volk zich zou bekeren. Dat hier de wilde dieren worden genoemd komt voor in o.a. Ez 14 (noot 16). De doodsoorzaken als pestilentie en de wilde dieren horen bij de laatste ruiter. Het Hebreeuwse woord voor pestilentie is in de Griekse vertaling van het OT vaak vertaald als dood. Het overzicht bij vers 2 laat ook zien dat het optreden van de vierde ruiter volgens Lukas en Mattheüs samenvalt met de pestilentie.
De brieven aan de zeven gemeenten tonen dat er in de gemeenten nog velen waren die niet beseften dat de wereld waarin zij leefden in crisis was. Hun leefgedrag was er niet naar. Het was slechts een minderheid die bereid was om trouw te volharden. De ogen moesten open gaan voor het feit dat er niet vertrouwd kan worden op het politieke systeem, de Pax Romana. De vrede van Rome, het rijk dat vrede, welvaart en schijnbaar onbekommerd leven beloofde. De ruiters met hun vernietigende macht moeten de gelovigen wakker schudden. Maar hun optreden betekent nog niet het einde. Het Lam op de troon heeft alles onder controle. Hij verbreekt de zegels en laat zien hoe vanuit de hemel gezien, op aarde niets gebeurt buiten de wil en toelating van God om. Jezus toont zich als Heerser over alles aan de ruiters. Zij zullen meewerken aan hun eigen ondergang en de ondergang van allen die hen volgen. De menselijke hoogmoed en alle onrecht zal tenietgaan, eens is de maat vol. Wie Jezus volgen zullen ontkomen. Zoals bij het gericht van de zondvloed, zoals bij het gericht over Sodom en Gomorra. Er waren maar weinig rechtvaardigen die konden ontkomen. In dezelfde zin profeteert ook Ezechiël over de functie van de gerichten die God over de aarde laat gaan 20.
Ga verder naar Opb 6:9-11
Ga terug naar Opb 6:1-2
- Heb 11:13 Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. 14 Want wie zulke dingen zeggen, laten duidelijk blijken dat zij een vaderland zoeken. 15 En als zij aan het vaderland gedacht hadden vanwaaruit zij weggegaan waren, zouden zij gelegenheid gehad hebben om terug te keren. 16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt. [↩]
- Gen 14:2 dat ze oorlog voerden tegen Bera, de koning van Sodom, tegen Birsa, de koning van Gomorra, tegen Sinab, de koning van Adama, tegen Semeber, de koning van Zeboïm en tegen de koning van Bela, het tegenwoordige Zoar….. 12 Ook namen zij Lot, de zoon van Abrams broer, en zijn bezittingen mee, en trokken weg; hij woonde namelijk in Sodom. [↩]
- 2 Sam 21:15 De Filistijnen waren opnieuw in oorlog met Israël. David trok eropuit en zijn manschappen met hem. Zij streden tegen de Filistijnen, en David was uitgeput. [↩]
- 1 Kon 12:21 Toen Rehabeam in Jeruzalem aangekomen was, riep hij heel het huis van Juda en de stam van Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend van de beste manschappen , geoefend in de strijd, om tegen het huis van Israël oorlog te voeren en het koningschap aan Rehabeam, de zoon van Salomo, terug te brengen. [↩]
- 1 Kon 20:1 Benhadad, de koning van Syrië, bracht heel zijn leger bijeen, en er waren tweeëndertig koningen met hem, en paarden en strijdwagens. Hij trok op, belegerde Samaria en voerde er oorlog tegen. [↩]
- Ez 4:6 Hij zei tegen mij: Mensenkind, zie, Ik laat het in Jeruzalem aan brood ontbreken. In afgewogen hoeveelheid en vol bezorgdheid zullen zij brood eten, en met een afgemeten hoeveelheid en met ontzetting zullen zij water drinken, [↩]
- Gen 12:10 Er kwam hongersnood in dat land. Daarom trok Abram naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, omdat de hongersnood in het land zwaar was. [↩]
- Gen 42:5 Zo kwamen de zonen van Israël daar aan om koren te kopen, te midden van anderen die kwamen, want er was hongersnood in het land Kanaän. [↩]
- Ruth 1:1 In de dagen dat de richters leiding gaven aan het volk, gebeurde het dat er hongersnood was in het land. Daarom ging een man uit Bethlehem in Juda op weg om als vreemdeling in de vlakten van Moab te verblijven, hij, zijn vrouw en zijn twee zonen. [↩]
- 2 Sam 21:1 Er was een hongersnood in de dagen van David, drie jaar lang, jaar na jaar, en David zocht het aangezicht van de HEERE . En de HEERE zei: Het is vanwege Saul en vanwege zijn huis, dat beladen is met bloed schuld, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft. [↩]
- Joël 1:10 Verwoest is het veld; de aardbodem treurt, want het koren is verwoest, de most verdroogd, de olie weggeslonken. weggeslonken. 11 De landbouwers zijn verslagen, de wijngaardeniers jammeren, over de tarwe en over de gerst, want de oogst van het veld is verloren gegaan. 12 De wijnstok is verdord en de vijgeboom is verwelkt; granaatappel boom, ook palm en appelboom, alle bomen des velds zijn verdord. Voorwaar, de blijdschap is beschaamd van de mensenkinderen weggevlucht. [↩]
- Luk 15:16 En hij verlangde ernaar zijn buik te vullen met de schillen, die de varkens aten, maar niemand gaf hem die. 17 En nadat hij tot zichzelf gekomen was, zei hij: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom om van honger. 18 Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u. 19 En ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden. Maak mij als één van uw dagloners. [↩]
- Deut 20:19 Wanneer u een stad vele dagen belegert en ertegen strijdt om haar in te nemen, dan moet u haar vruchtbomen niet te gronde richten door de bijl erin te slaan. U kunt er immers van eten; daarom mag u ze niet omhakken om ze een belegeringswal voor u te laten worden, want het geboomte van het veld is voedsel voor de mens. [↩]
- 1:18b En Ik heb de sleutels van het rijk van de dood en van de dood zelf, [↩]
- Opb 20:13b Ook de dood en het rijk van de dood gaven de doden die in hen waren, en zij werden geoordeeld, ieder overeenkomstig zijn werken. 14 En de dood en het rijk van de dood werden in de poel van vuur geworpen. Dit is de tweede dood. [↩]
- Ezechiël 5:16 Wanneer Ik de boosaardige pijlen van de honger, die tot verderf leiden en die Ik afschiet om u te gronde te richten, op hen afschiet, zal Ik de honger over u doen toenemen en het u aan brood laten ontbreken. 17 Ik zal honger en wilde dieren, die u van kinderen beroven, over u zenden. Pest en bloedvergieten zullen onder u rondwaren. Ik zal het zwaard over u brengen. Ík, de HEERE, heb gesproken. [↩]
- Lukas 17:26 En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. 27 Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen. 28 Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. 29 Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om. 30 Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. [↩]
- Rom 5 12 Daarom, gelijk door een mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben;13 want reeds voor de wet was er zonde in de wereld. Maar zonde wordt niet toegerekend, als er geen wet is. 14 Toch heeft de dood als koning geheerst van Adam tot Mozes, ook over hen, die niet gezondigd hadden op een gelijke wijze als Adam overtrad, die een beeld is van de komende. 15 Maar het is met de genadegave niet zo als met de overtreding; want, indien door de overtreding van die ene zeer velen gestorven zijn, veel meer is de genade Gods en de gave, bestaande in de genade van de ene mens, Jezus Christus, voor zeer velen overvloedig geworden. [↩]
- 15 Daarentegen zal het gebeuren, als u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam bent door al Zijn geboden en Zijn verordeningen, die ik u heden gebied, nauwlettend te houden, dat al deze vervloekingen over u zullen komen en u zullen treffen:…. 17 Vervloekt zal zijn uw korf en uw baktrog. 18 Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot en de vrucht van uw land, de dracht van uw koeien en de jongen van uw kleinvee….. 21 De HEERE zal de pest aan u laten kleven, totdat Hij u vernietigd heeft … 25 De HEERE zal geven dat u door uw vijanden verslagen wordt;…enz. enz. [↩]
- NBG51 Ez 14:12 Het woord des HEREN kwam tot mij: 13 Mensenkind, wanneer een land tegen Mij gezondigd heeft door ontrouw te worden, en Ik mijn hand daartegen uitstrek, het de staf des broods verbreek en er hongersnood zend en daar mens en dier uitroei, 14 en er zouden daar deze drie mannen zijn: Noach, Daniel en Job, dan zouden dezen door hun gerechtigheid slechts zichzelf redden, luidt het woord van de Here HERE. 15 Wanneer Ik wilde dieren in het land doe omzwerven, die het van kinderen beroven, en het tot een woestenij wordt, zodat niemand er doorheen trekt vanwege het wild gedierte, 16 en die drie mannen zouden daar zijn; zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, zij zouden zonen noch dochters redden. Zijzelf alleen zouden gered worden, maar het land zou een woestenij worden. 17 Of ik breng het zwaard over het land en zeg: Zwaard, gij zult in het land rondtrekken; en Ik roei daar mens en dier uit, 18 en die drie mannen zouden daar zijn; zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, zij zouden zonen noch dochters redden. Zijzelf alleen zouden gered worden. 19 Of Ik zend de pest in het land en stort er mijn grimmigheid bloedig over uit om daar mens en dier uit te roeien, 20 en Noach, Daniel en Job waren daar; zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, zij zouden zoon noch dochter redden. Zij zouden door hun gerechtigheid alleen zichzelf redden. 21 Maar zo zegt de Here HERE: En toch, al zend Ik ook mijn vier zware gerichten, het zwaard, de honger, het wild gedierte en de pest, naar Jeruzalem om daar mens en dier uit te roeien, 22 zie, dan zullen er daar overblijven, die ontkomen, die eruit geleid worden, zonen zowel als dochters; zie, zij zullen tot u uitgaan, gij zult hun handel en wandel zien en getroost worden over het onheil dat Ik over Jeruzalem heb doen komen, al wat Ik daarover heb doen komen. 23 Ja, zij zullen u troosten, wanneer gij hun handel en wandel zult zien. En gij zult weten, dat Ik niet zonder oorzaak gedaan heb al wat Ik daar gedaan heb, luidt het woord van de Here HERE. [↩]