Mogen, moeten de kinderen van gelovige ouders gedoopt worden?
“Ja!” zeggen voorstanders van de kinderdoop en leggen dan uit wat de kinderdoop betekent.
Als je hun visie deelt, ja, dan is het ook zo!
Maar de kinderdoop blijft omstreden. Om de kinderdoop te kunnen verwerpen redeneert men vaak zo:
- We lezen in het Nieuwe Testament (NT) geen bevel om kinderen te dopen.
- We lezen nergens in het NT dat er daadwerkelijk kinderen gedoopt werden.
Dan trekt men, net zoals ik zelf dat vroeger in mijn onkunde deed, de conclusie:
er werd geen doop aan kinderen bediend in de tijd van het NT.
Als basis voor toepassing van de kinderdoop geldt wat Paulus schrijft in
1 Korinthe 7:14 Want de ongelovige man is geheiligd door zijn vrouw en de ongelovige vrouw is geheiligd door haar man. Anders waren immers uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.
- Heilig betekent apart gezet, opgenomen in het volk van God.
- Daar hoort een teken bij, voor kinderen van gelovige ouders uit de niet-Joodse volken is dat de doop.
Dan moet dus ten minste een van de ouders kunnen getuigen van persoonlijk geloof.
Als kerken daar (te) gemakkelijk mee omgaan ondermijnt dat het wezen van de kinderdoop.
In plaats van opnieuw bovenstaande discussie uit te breiden lijkt het wijs toch eerst te kijken naar wat te leren valt van het dopen van kinderen in de eerste christelijke gemeenten uit de niet-Joden.
Een Duits theoloog, Joachim Jeremias, heeft dat grondig onderzocht. Hij promoveerde erop in 1958:
Die Kindertaufe in den ersten vier Jahrhunderten
Proselietendoop
Een belangrijk uitgangspunt voor Jeremias is de zogenaamde proselietendoop. Een proseliet is iemand van buiten Israël die toetreedt tot het Joodse geloof. Van een heidense familie die toetrad werden alle kinderen en volwassenen gedoopt, ongeacht leeftijd of geslacht. Daarna werden alle mannen en jongens besneden.
Daarom, als in de tijd van de apostelen niet-Joden tot het Jodendom toetraden via geloof in Jezus de Messias van Israël, was het normaal dat hun kinderen moesten worden gedoopt. Wel kwam de vraag op of de mannen dan ook niet besneden moeten worden, daarover later meer. Er kwam niet een nieuwe “kerk” naast Israël.
Zie bijvoorbeeld hoe Paulus zich helemaal Jood voelde toen hij zich verdedigde voor stadhouder Felix (zijn meeste “christelijke” brieven zijn dan al geschreven!):
Hand 24:14 Maar dit erken ik voor u dat ik volgens die Weg die zij sekte noemen, op die manier de God van de vaderen dien, en dat ik alles geloof wat er in de Wet en in de Profeten geschreven staat.
Later, als hij terecht staat voor stadhouder Festus en de Joodse koning Herodes Agrippa zegt Paulus:
Hand 26:6 En nu sta ik hier en word geoordeeld over de hoop op de belofte die door God aan de vaderen gedaan is, hetgeen onze twaalf stammen hopen te bereiken door voortdurend, nacht en dag, God te dienen. Om deze hoop, koning Agrippa, word ik door de Joden beschuldigd.
Huisgezin van de Romeinse hoofdman Cornelius gedoopt
Toen niet Joden, door geloof in Jezus de Messias van Israël, toetraden tot Israël heeft dat de eerste gemeente van Messiaanse Joden echt overvallen. De gemeente moest door God tot inzicht worden gebracht dat dit echt zijn bedoeling was. Zo staat in Hand 10 dat Petrus en zijn medereizigers zeer geschokt waren toen in het huis van een Romeinse hoofdman de Heilige Geest op onbesneden ‘heidense’ gelovigen (vers 45) kwam, nog voordat zij waren gedoopt! Daarna, als door God geheiligden, mochten zij uiteraard gedoopt worden (vs. 47).
Terug in Jeruzalem moest Petrus zich hiervoor uitgebreid verantwoorden. Hij had met onbesnedenen verkeerd.
Dat mocht in geen geval en riep veel tegenstand op, zie Hand 11:1-31 en verder. Maar Petrus legde uit hoe het gegaan was en wist zeker dat God het hele ‘huis’ van Cornelius, de Romeinse hoofdman, had aangenomen2. Daarom mocht ieder van hen gedoopt worden.
De Bijbel kent vele van dit soort “huisteksten”. Allen in een ‘huis’, allen die bij een gelovig gezin horen, werden gedoopt, zoals bij de proselietendoop.
Wat in die tijd onder ‘huis’ werd verstaan staat in dit aanhangsel.
Joden konden onbesneden christenen moeilijk accepteren als geloofsgenoten
Voor veel Joden, die in Jezus geloofden, bleef het vragen oproepen waarom mannen van gelovigen uit de heidenen niet besneden zouden moeten worden. Die vragen (en nooit de kinderdoop) nemen een zeer groot deel van het NT in beslag. Zij waren er van overtuigd dat besnijdenis moest blijven gebeuren en dat zulke gelovigen dan ook heel de Thora (wet), net als proselieten, moesten onderhouden. Anders konden zij hen niet accepteren als ware Israëlieten, zonen van Abraham.
In de gemeente van Antiochië ontstond daarover veel discussie: Hand 15:5 Maar er stonden uit de partij der Farizeeën enigen op, die gelovig geworden waren, en zeiden, dat men hen moest besnijden en gebieden de wet van Mozes te houden. 6 En de apostelen en de oudsten vergaderden om deze aangelegenheid te overwegen.
Maar niet komt de vraag op of kinderen wel of niet mogen worden gedoopt!
Eerste christengemeente van Jeruzalem beslist over noodzaak besnijdenis
De vragen van de christengelovigen uit de Farizeeën in Antiochië leidde tot een kerkvergadering in Jeruzalem. Dit eerste ‘concilie’ gaf aanwijzingen hoe christenen uit de niet Joden, moesten leven om door de Joodse christenen te worden geaccepteerd als deel van hun volk Israël3. Men had daartoe samen gevat wat voor God heilig leven betekent volgens Leviticus 17:10 t.e.m. Leviticus 20.
Grote delen van het NT (Galaten brief!) tonen aan dat de spanning bleef bestaan. De kloof tussen beide richtingen werd steeds dieper. In de 4e eeuw, toen de christelijke gemeente door keizer Constantijn als ‘staatskerk’ werd geaccepteerd, bleek de kloof niet meer te overbruggen. Deze ‘kerk’ ging de joods-christelijke gemeente overheersen. Het is de zondeval van het christendom genoemd. Zij voerde een eigen kalender in en het concilie van Nicea (325) besloot dat het Paasfeest niet meer gelijk met het Joodse Pesach mocht worden gevierd. Schande! Sommigen menen dat toen de kinderdoop werd ingevoerd. Maar dat is een grote misvatting.
Dopen in de gemeenten van de eerste eeuwen
Tertullianus (ca. 160 – ca. 230)
Daarom nu over wat bekend is over dopen in de jonge gemeente. Ruim een eeuw eerder dan Nicea, rond 200, lezen wij iets over de kinderdoop bij Tertullianus. Hij schrijft in zijn boek “de baptismo”, dat hij de bestaande praktijk (!) om kinderen te dopen wilde wijzigen. Hij had problemen zien ontstaan, want in de visie op de doop toen, kon een dopeling die afvallig werd niet nog eens gedoopt worden. Dat was zeer ernstig, want een afvallige ging vrijwel zeker verloren (Hebreeën 6:4 4; 10:29 5). Nu waren bij de doop altijd peetouders betrokken die naast de ouders verantwoording droegen voor het in geloof doen opgroeien van een gedoopt kind. Maar peetouders konden, als zij op hoge leeftijd waren gekomen, of al gestorven waren, hun dopelingen niet meer in het rechte spoor houden. Om deze redenen vond Tertullianus het beter de doop uit te stellen totdat de kinderen, na degelijk onderwijs, zelf Christus zouden belijden. Hij zegt niet dat hij tegen de kinderdoop is, ook niet dat deze ooit nieuw is ingevoerd. Als dat laatste het geval was geweest dan had hij dat geweten. Hij zou zijn betoog om de kinderdoop af te schaffen er zeker mee hebben ondersteund.
Polycarpus (ca 69 – ca 156)
Maar al eerder is er een andere getuige, Polycarpus. Hij heeft onderwijs ontvangen van de apostelen, met name van Johannes. Johannes werd heel oud en is vermoedelijk rond het jaar 100 te Efeze overleden. Polycarpus is al op jonge leeftijd aangesteld als opziener van de gemeente te Smyrna (vlak bij Efeze) in het jaar 100. Rond het jaar 156 overlijdt hij als martelaar te Rome en sprak toen de beroemde woorden: “Zesentachtig jaar dien ik Hem en in niets heeft Hij mij kwaad gedaan. Hoe kan ik dan mijn Koning, Die mij gered heeft, lasteren?” Hij diende de Here vanaf zijn eerste levensjaar. En dat zal dus niet los staan van zijn besef om als kind gedoopt te zijn.
Irenaeus (ca 140 – 202)
Irenaeus was een leerling van Polycarpus. Hij was geboren in Smyrna rond het jaar 115 en leefde tot 202. In het jaar 178 werd hij opziener/ bisschop van de gemeente in Lyon, in Oost Frankrijk. Hij schreef veel, o.a. een belangrijk boek tegen de ketters, met name tegen de gnostici. De ketterij van de gnostici was dat hun eigen individualistische spirituele ervaringen, hun ‘innerlijk licht’, dat van de Heilige Geest overtrof. De wil van God kenden zij van binnenuit, wat God gebood wisten zij zelf beter.
In de gemeente van Johannes gaven zij problemen en Johannes schrijft: En wie Zijn geboden in acht neemt, blijft in Hem en Hij in hem. En hieraan weten wij dat Hij in ons blijft, namelijk aan de Geest, Die Hij ons gegeven heeft (1 Joh 3:24). Irenaeus schrijft dat Polycarpus eens vertelde over een bezoek van Johannes aan het badhuis van Efeze. Daar trof hij Cerinthus aan, een leidend gnostisch ketter. Johannes rende het gebouw uit, en riep: ‘Laten we vluchten, opdat het gebouw niet ineenstort, aangezien Cerinthus, de vijand van de waarheid, daar binnen is!’
Irenaeus gaf een uitleg over de doop van Jezus door Johannes de Doper. Hij schrijft daarbij dat “Christus kwam om allen zalig te maken, allen, zeg ik, die door Hem in God worden wedergeboren zowel zuigelingen en baby’s als kinderen, jongelingen en ouderen” Verder schrijft hij dat de doop ‘de wedergeboorte’ is in God. Dat laatste zeggen wij hem niet na, maar besef dat hij spreekt over een kerkelijke dooppraktijk, en ook dat de apostel Johannes bij wijze van spreken zijn geestelijke grootvader was.
Hippolytus (ca 170 – ca 235)
Wat later, rond het jaar 215, beschrijft Hippolytus – een leerling van Irenaeus – de volgorde van doop op de Paasmorgen. Allereerst de kinderen dopen. Als zij zelf kunnen antwoorden, dan moeten zij antwoorden. Als zij het niet kunnen, dan moeten hun ouders antwoorden of een familielid. Daarna de volwassen mannen en tenslotte de vrouwen. Het is de volgorde van de proselietendoop!
Synode te Carthago 251 – 253
De gemeenten van Noord-Afrika gaan nog verder als zij stellen dat de kinderdoop de erfzonde wegneemt. Daarom zeiden 67 Noord- Afrikaanse bisschoppen op de synode van 251/253 te Carthago dat kinderen voortaan direct na de geboorte gedoopt moesten worden. Dus niet meer wachten tot de eerstkomende Paasmorgen. Het was een overschatting van de doop die leidde tot het dopen van pasgeborenen terwijl de moeder nog in het kraambed lag. En dit gebeurt nog….
Origines (ca. 185 – ca. 254)
Een geleerd theoloog uit de derde eeuw, Origines van Alexandrië, maakte veel grote reizen. Hij was uitstekend ingelicht over de gebruiken in heel de breedte van de christelijke gemeente van de eerste eeuwen. Zijn familie was al generaties lang gelovig in de Here Jezus Christus, dus vrijwel zeker uit de begintijd van het NT. Hij schrijft omstreeks 240, als hij in Caesarea Filippi verblijft, dat de kinderdoop het algemeen kerkelijk gebruik is en dat deze rust op de apostolische traditie. Hij spreekt over de doop van zeer kleine kinderen, ook al zijn ze maar een dag oud. Letterlijk schrijft hij: “De gemeente heeft van de apostelen de overlevering ontvangen, dat ook de kinderen gedoopt moeten worden”.
Augustinus (354- 430)
Ten slotte is nog Augustinus, een groot theoloog, te noemen. Hij leefde vlak na de tijd van Constantijn en was er zeker van dat de kinderdoop door de apostelen was overgeleverd. Hij geeft het volgende zwaarwegende argument: “Wanneer een kerkelijk gebruik algemeen is en niet door een concilie ingesteld, maar altijd in acht is genomen, dan gelooft men met het volste recht dat het zeker door de apostelen is overgeleverd” (De Baptismo, IV.31). Ergens over zwijgen geeft dus ook informatie!
Er bestaat geen enkele bron die iets zegt over het invoeren van de kinderdoop, noch in het Nieuwe Testament, noch in de vroegchristelijke gemeenten. Als de kinderdoop ooit ergens als een nieuwe praktijk was ingevoerd dan zou de Joods-christelijke gemeente dat niet geruisloos over genomen hebben. Er zou veel over gesteggeld zijn, ja er zouden beslist concilies voor samen zijn geroepen!!
Conclusie: het zwijgen van de Bijbel en de geschiedenis over een mogelijk invoeren van de kinderdoop is zeer veelzeggend! Het sprak vanzelf om kinderen te dopen.
In onze tijd leven nog belangrijke getuigen uit de oudheid: de Oosters-orthodoxe kerken! Hun traditie gaat terug op de allereerste eeuwen. Zij hanteren de praktijk van kinderdoop door onderdompeling. Op internet zijn daar de nodige filmpjes van te vinden. Bij hen staat (nog altijd) de gemeenschap centraal en niet het individu. Zij splitsten definitief af van de christelijke kerk van het Westen rond 1050 toen de kerk van Rome het gezag opeiste over de andere vier ‘moederkerken’ van die tijd: Jeruzalem, Antiochië, Alexandrië en Constantinopel.
Renaissance (ca. 1350 – ca. 1500)
In de christelijke kerk van het Westen ontstond discussie over de kinderdoop een paar eeuwen na de scheuring met de Oosters orthodoxe kerken. Het was in de tijd van de Renaissance toen het individu centraal kwam te staan. Dat had ook zijn nut, want dankzij het weer zelf gaan lezen van de Bijbel werd het voor de gelovigen duidelijk dat veel praktijken van de vervallen kerk van Rome niet deugden. Helaas verdiepten de meesten zich toen niet in de geschiedenis van de kerk van de eerste eeuwen. Door onkunde verwierpen wederdopers niet alleen de kerk van Rome, maar gooiden ook het verbondskind met het doopwater weg. Calvijn, de reformator, die de eerste eeuwen kende als geen ander, ging daar wijzer mee om.
Vanuit hun individualistisch streven verwierpen veel wederdopers ook het gezag van de staat en vaak ook van ieder die boven hen stond. Dit revolutionair optreden heeft hun zaak geen goed gedaan. Gevolg was dat in de kerk van de Reformatie, net als daarvoor in de RK kerk, wederdopers niet werden getolereerd. Daarom emigreerden velen van hen naar Amerika. Enkele kleine groepen bleven hier.
In 1845 kreeg het Baptisme weer wat meer vaste voet in Nederland toen dr. J.E. Feisser, een afgezette predikant uit de Nederlandse Hervormde kerk, opnieuw de kinderdoop verwierp.
Bijbelstudie: Huis
Bronnen:
- Joachim Jeremias: Die Kindertaufe in den ersten vier Jahrhunderten
- Martie Dieperink: DE KINDERDOOP. JA OF NEE?
- Dr. L. Floor: Waarom dopen wij onze kinderen?
hoofdpagina site site
- 1 De apostelen en de broeders die in Judea waren, hoorden dat ook de heidenen het Woord van God aangenomen hadden.2 En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, bestreden zij die van de besnijdenis waren, hem 3 en zeiden: U bent binnengegaan bij mannen die onbesneden zijn, en u hebt met hen gegeten… [↩]
- Handelingen 11:12 En de Geest zei tegen mij dat ik met hen mee moest gaan en niet moest twijfelen. En met mij gingen ook deze zes broeders mee en wij zijn het huis van de man binnengegaan. 13 En hij berichtte ons hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond en tegen hem zei: Stuur mannen naar Joppe en ontbied Simon die ook Petrus genoemd wordt. 14 Die zal woorden tot u spreken waardoor u zalig/behouden zult worden en heel uw huis. [↩]
- Hand 15:18 Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. 19 Daarom ben ik van oordeel dat men het hun die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet lastig moet maken, 20 maar aan hen moet schrijven dat zij zich dienen te onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, van ontucht, van het verstikte en van bloed. [↩]
- Want het is onmogelijk om hen die eens verlicht zijn geweest, die de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoot zijn geworden van de Heilige Geest, 5 en die het goede Woord van God geproefd hebben en de krachten van de komende wereld, 6 en die daarna afvallig worden, weer opnieuw tot bekering te brengen, omdat zij voor zichzelf de Zoon van God opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken. [↩]
- 29 Hoeveel te zwaarder straf, denkt u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God vertrapt heeft en het bloed van het verbond, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht heeft en de Geest van de genade gesmaad heeft? 30 Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En verder: De Heere zal Zijn volk oordelen. 31 Vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God. [↩]